Simonne

Bewoner

“Tijdens corona naar een woonzorgcentrum verhuizen was niet gemakkelijk. Ik was al eens zwaar ten val gekomen en totaal onverwacht moest ik ook een galoperatie ondergaan. De dokter zei dat het niet meer zou lukken thuis. En ik moet toegeven: in mijn hoofd ben ik nog helder, maar stappen lukt maar moeizaam meer. Ik ben dan ook al 91 jaar.

Eerst heb ik een tijd in De Beiaard gewoond. In november zijn we naar Borgerhof verhuisd. Het was weer aanpassen, maar ik vind stilaan mijn draai. Het is hier mooi. De kamers zijn ruim en er is veel licht.

Mijn man is al 12 jaar overleden. We hebben vier kinderen: drie jongens en een meisje. Ze komen vaak op bezoek. Ik heb ook vier volwassen kleinkinderen. Vroeger was ik onthaalmoeder. Ik deed dat bijzonder graag. Mijn dochter werkt nu zelf in een crèche van de stad Mechelen. Als de kinderen op bezoek komen, gaan we dikwijls een eindje wandelen. Het is hier mooi op het domein met het park.

Ik ben zelf opgegroeid in een gezin met zeven kinderen. Eerst waren het er drie, van wie één overleed. Dan zijn er negen jaar geen kinderen geboren. En dan toch nog vijf meisjes op een rij. Ik was de op een na jongste en was dus altijd omringd door zussen. We kwamen zeer goed overeen. Helaas zijn ze allemaal overleden. Vorig jaar stierven mijn laatst overgebleven zussen: Maria en Lisa. Ik scheelde maar één jaar met Lisa. Ze was mijn hartsvriendin. Ze was ziek. Ze is nog geopereerd, maar het mocht niet meer baten. Ze belde me geregeld op. ‘Ga met mij mee,’ zei ze helemaal op het laatst. Ik voel nog het verdriet.

Ik koester de mooie herinneringen. We hadden fantastische kinderjaren, ondanks de oorlog. Ik was tien jaar toen de oorlog uitbrak. We vluchtten te voet van Mechelen naar Kortrijk. Op de stootkar lagen onze matrassen, onze kleren en enkele bezittingen. We waren dagen onderweg. Uiteindelijk hoorden we dat de Engelsen gearriveerd waren. Toen konden we veilig naar Mechelen terugkeren.

Mijn vader werkte in de gasfabriek langs de vaart. Hij was stoker met cokes. Alle arbeiders kregen cokes mee naar huis om de kachel te branden. Met een deel van die cokes trok mijn vader naar de boerderijen om ze te ruilen tegen bloem en aardappelen. We hebben nooit honger of kou geleden. 

Toen ik 19 jaar was, leerde ik mijn man Hugo kennen op een volksdansfeest. We hebben het altijd goed gehad samen. Ik heb nergens spijt van. In mijn handtas bewaar ik enkele mooie foto’s uit mijn kinderjaren en van mijn man en mijn gezin. Ik bekijk ze regelmatig. En dan besef ik wat een mooi leven ik heb gehad.”